Als pasgeboren pup en kitten krijgen onze huisdieren met de eerste moedermelk hun eerste afweerstoffen binnen. Deze afweerstoffen komen in het bloed terecht en geven hen de eerste paar weken bescherming tegen verschillende ziekteverwekkers. Na een paar weken neemt deze hoeveelheid afweerstoffen in het bloed langzaam af en zullen de kleintjes het zelf moeten gaan doen. Dat wil zeggen, ze moeten zelf afweerstoffen gaan aanmaken. Om ze te helpen met het opbouwen van voldoende bescherming (immuniteit) geven we de pups en kittens vaccinaties. Ook deze bescherming houdt slechts een bepaalde tijd aan. Dit verschilt per ziekte, maar is in ieder geval een jaar. Daarom worden ook volwassen dieren steeds hergevaccineerd; om hun immuniteit op peil te houden zodat ze niet, of veel minder, ziek worden wanneer ze in aanraking komen met een van die ziekteverwekkers waarvoor gevaccineerd is. Ook voor bejaarde honden en katten is vaccinatie belangrijk. Onze honden en katten worden dus hun hele leven jaarlijks gevaccineerd.

Wat is een vaccin nu eigenlijk?

In een vaccin zitten één of meerdere ziekteverwekkers die normaal gesproken bij de hond of kat ernstige en soms wel dodelijke ziektes tot gevolg kunnen hebben. De ziekteverwekkers in een vaccin zijn echter zo aangepast dat ze bij onze dieren geen ziekte meer kunnen veroorzaken, maar er wel voor zorgen dat ze de goede afweerstoffen aanmaken. Met deze afweerstoffen, die dus een tijdlang in het dier aanwezig blijven, kan het dier vervolgens de echte ziekteverwekker goed tegengaan en zal hij daardoor een stuk minder, of zelfs helemaal niet meer, ziek worden. Sommige vaccins voor bepaalde ziektes geven langer afweerstoffen in het bloed dan andere, daarom kijken we bij de jaarlijkse gezondheidscontrole per dier welke vaccinatie wel of niet nodig is.

Jaarlijkse gezondheidscontrole

Tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole kijken we uw huisdier helemaal na. We stellen specifieke vragen, bekijken het gebit, de oren, de vacht, het gewicht, beluisteren hart en longen, voelen de buik en kunnen vragen beantwoorden die u heeft. Met deze informatie en de geschiedenis van uw huisdier in ons achterhoofd kunnen we dan gaan kijken welke vaccinaties er dit jaar nodig zijn. Zoals gezegd, dit is niet voor ieder dier elk jaar hetzelfde en ook zullen sommige vaccinaties bij sommige dieren niet, en bij sommige dieren wel, gegeven worden. U kunt hierbij denken aan dieren die naar het pension of naar het buitenland gaan. Die hebben namelijk meer kans om met bepaalde ziektes in aanraking te komen dan andere dieren en dus moeten we de vaccinaties daarop aanpassen.

Al met al komt u dus niet alleen langs voor een jaarlijks prikje, maar proberen we met de algehele check-up tijdig eventuele gezondheidsproblemen of andere problemen op te sporen en zo nodig te behandelen. Voorkomen is, en blijft, nog steeds beter dan genezen.

Welke vaccinaties zijn er voor de kat?

Kattenziekte (panleucopenie virus)

Kattenziekte wordt veroorzaakt door het panleucopenie virus. Dit virus is verwant aan het parvovirus dat bij de hond ziekte kan veroorzaken. Het is een zeer besmettelijke ziekte en verspreidt zich via lichaamsvocht (niezen/speeksel/urine). Het virus kan ook lang in de omgeving overleven. Katten jonger dan een jaar zijn extra gevoelig voor het virus en zullen dus het ergst ziek worden. Het virus vermenigvuldigt zich vooral in sneldelende cellen die vooral te vinden zijn in het beenmerg en de darmen. Dit verklaart ook de symptomen die door het virus worden veroorzaakt; buikpijn, braken, diarree en een verhoogde kans op andere infecties door een verlaagd aantal afweercellen (doordat beenmergcellen worden aangetast). De dieren hebben ook vaak koorts. De ziekte kan heel heftig verlopen en kan, ondanks intensieve behandeling, dodelijk aflopen. Als drachtige poezen besmet worden met het virus kunnen er kittens geboren worden met afwijkende hersenen. Deze kittens hebben moeite met hun evenwicht bewaren en lopen vaak afwijkend.

Niesziekte

Niesziekte kan worden veroorzaakt door een aantal verschillende ziekteverwekkers (o.a. een herpes- en calicivirus en/of de Bordetella bacterie). Er ontstaat een infectie van de voorste luchtwegen, een soort verkoudheid dus. Afhankelijk van de verwekker, de leeftijd en afweer van de kat kunnen er verschillende symptomen ontstaan. Veel voorkomende symptomen zijn niezen, snot, ontstoken bindvliezen van de ogen en keelontsteking. Bij jonge dieren kan de infectie heel ernstig zijn, soms zelfs met dodelijk afloop. Een deel van de katten blijft chronisch geïnfecteerd en kan in tijden van stress of verminderde afweer weer symptomen ontwikkelen. De behandeling van niesziekte zal afhangen van de verschijnselen en de mate waarin deze zich ontwikkelen en zal dus per kat verschillen.

Hondsdolheid (rabiës)

Hondsdolheid wordt gelukkig niet vaak meer gezien in Nederland, maar als katten mee gaan naar het buitenland is een vaccinatie tegen hondsdolheid verplicht. Het virus wordt in het speeksel van hondsdolle dieren uitgescheiden en wordt overbracht door bijtincidenten. De tijd tussen besmetting en het voor het eerst optreden van symptomen kan heel lang zijn, soms wel een aantal maanden. Besmette dieren gaan afwijkend gedrag vertonen omdat de hersenen door het virus ontstoken raken en de ziekte heeft vrijwel altijd een dodelijke afloop. Hondsdolheid is ook een ziekte die  op mensen overgedragen kan worden (zoönose).

 

Titerbepaling

“Vaccineren op maat” is een kreet die steeds vaker gehoord wordt in de diergeneeskunde. Het uitvoeren van titerbepalingen is steeds populairder. Een titerbepaling is een bloedtest waarmee gekeken wordt of uw hond nog voldoende antilichamen heeft. Indien de test aangeeft dat er nog voldoende antilichamen zijn, is uw dier nog voldoende beschermd tegen de ziekte en hoeft er niet gevaccineerd te worden. Dieren waarvan de test aangeeft dat er onvoldoende antilichamen aanwezig zijn, zouden in theorie besmet kunnen worden met de ziekte.

Meer over titerbepalingen

In de meeste gevallen wordt voor het bepalen van de antilichaamtiter een sneltest gebruikt. Bij de kat kunnen we op deze manier de antilichamen bepalen voor 3 ziektes: parvovirus en twee virussen die niesziekte kunnen veroorzaken (het herpesvirus en het calicivirus).
Bij de testen die in Nederland gebruikt worden, is er ongeveer 20% kans op een vals positieve uitslag. Dit betekent dat bij 20 van de 100 katten de test aangeeft dat er nog voldoende antilichamen zijn, terwijl dit niet het geval is. De kans op vals negatieve uitslag is 15%. Dit betekent dat bij 15 van de 100 katten de test aangeeft dat er onvoldoende antilichamen aanwezig zijn, terwijl zij wel voldoende antilichamen hebben. De test is dus niet erg betrouwbaar. Bovendien is de interpretatie van een negatieve antilichaamtiter niet zo eenvoudig. Een kat wordt niet alleen door antilichamen beschermt tegen ziekte, maar ook door andere afweermechanismen.

Bij de twee virussen die niesziekte kunnen veroorzaken, zijn de antilichamen niet belangrijk om ziekte te voorkomen. De aanwezigheid van antilichamen betekent voor deze twee virussen niet dat het dier goed beschermt is tegen ziekte. Een positieve antilichaamtiter is bij deze ziektes dus niet van betekenis. Gezien de grote kans op vals-positieve en vals-negatieve uitslagen, voelen wij ons niet comfortabel om op basis van een titerbepaling wel of niet te vaccineren. Er zijn wel betrouwbare methodes om de hoeveelheid antilichamen tegen ziektes te bepalen, maar deze testen zijn vele malen duurder dan de titerbepaling door middel van een sneltest.